Het
doopvont
Terwijl de eerste Christenen doopten door onderdompeling in
rivieren, fonteinen, of in de zee, gebruikte men in de derde eeuw
een poel of bad in een speciaal badhuis. In de twaalfde eeuw werd de
kinderdoop steeds gebruikelijker. Door overgieten was slechts een
klein bad nodig en langzamerhand is men overgestapt op het gebruik
van een doopvont in de kerk. Dit is een grote bak, soms op een dikke
poot, waarin wijwater zit. Vroeger moest een kindje binnen drie
dagen worden gedoopt, omdat de kindersterfte hoog was. Tegenwoordig
wacht men soms drie maanden of nog langer.
Peter
en meter
In de zesde eeuw werd het peetouderschap ingevoerd. Dit waren twee
mensen, de peter en meter, die antwoord konden geven op de
doopvragen in plaats van de dopeling. Zo kon de pasgeboren baby
getuigen van zijn of haar geloof en daarmee dus worden gedoopt.
Tegenwoordig is het niet meer altijd de peter of meter die de vragen
beantwoordt. Moeder en vader doen het nu vaak zelf. Vroeger kon dit
niet omdat het kind werd gedoopt terwijl moeder nog in het kraambed
lag.
Doopkaars
De doopkaars wordt aangestoken aan de paaskaars en brandt tijdens
het dopen. Naderhand wordt de kaars aan de ouders meegegeven naar
huis. Het is een herinnering aan het doopsel, soms wordt hij weer in
de kerk gebrand, bijvoorbeeld met het Vormsel of bij het huwelijk en
soms ook op een verjaardag of de naamdag van het kind thuis.
Doopnamen
Bij het doopsel krijgen de kinderen meestal een aantal doopnamen.
Dit zijn soms namen van heiligen. De bedoeling is dan dat deze
heiligen het kind zullen beschermen. De meeste kinderen krijgen drie
voornamen: de echte voornaam, aangevuld met de namen van peter en
meter.
Doopjurk
De dopelingen gingen in de begintijd (bijna) naakt te water en
kregen na hun doop een doopkleed. Een wit kleed dat aangaf dat de
persoon nu bekleed was met Christus in een nieuw leven. Daar hebben
de Roomse en Protestantse kerken de zogenaamde doopjurk aan
overgehouden.
Sinds de negentiende eeuw draagt de baby bij het doopsel een lange
witte doopjurk versierd met strikjes en veel kant. Vaak is de
doopjurk al heel lang in een familie en worden alle nieuwe
familieleden in deze jurk gedoopt. De vorm van de doopjurken loopt
parallel aan de heersende mode. Vaak wordt de doopjurk gemaakt van
de trouwjapon van de moeder. Zo hebben de doopjurken aan het begin
van de negentiende eeuw een verhoogde taille, net als de japonnen
van de vrouwen in die tijd. De geborduurde motieven zijn uiterst
verfijnd. In het midden van het rokgedeelte, langs de zoom aan de
onderkant, op het bovenlijfje en de kop van de mouw zit borduursel.
De rest van de doopjurk is meestal onversierd.
Dat
is geheel anders in het laatste kwart van de negentiende eeuw. De
doopjurken zijn van onder tot boven uitbundig voorzien van vele
stroken kant , afgewisseld met geborduurde stroken. Het gebeurt
nogal eens dat doopjurken in de loop der tijd versteld of veranderd
zijn. Bijvoorbeeld omdat er delen kapot gegaan zijn. Wie nog een
doopjurk bezit, kan eens kijken of alle onderdelen van de jurk wel
bij elkaar horen. Soms is de versiering van het bovenlijfje anders
dan die op het rokgedeelte.
|